In Dublin is James Joyce overal. Van Samuel Beckett geen spoor. Toch moet ik hier steeds aan hem denken. Ik was 17 toen juf Enzlin hem bij ons introduceerde. Samen met een klasgenote – ik zie haar voor me, waarom kan ik me haar naam niet herinneren? – ben ik naar een voorstelling van Wachten op Godot geweest. Sindsdien ben ik begonnen het complete werk van Beckett te verzamelen. Dat is niet zo moeilijk voor een schrijver die onder de minimalisten gerekend kan worden. En sindsdien denk ik vaak: kon ik maar schrijven als Beckett. Schrijven zonder verhaal, zonder plot, zonder spanningsboog, zonder karakterontwikkeling. Een beetje ‘menselijk tekort’ volstaat. En taal. Maar die taal hoeft ook al niet spectaculair te zijn. Gewoon: woorden op een rij. Vrij geassocieerd. Wat een verademing zou dat zijn om zo te kunnen schrijven! Zonder te denken: hoe sleep ik de lezer mee in mijn meeslepende verhaal vol plotwendingen, verrassingen en taalkundige vondsten?
‘Omdat jij voor kinderen schrijft,’ hoor ik mijn uitgever zeggen.
Toch vraag ik me iets af… We laten kinderen kennismaken met schilderkundige meesterwerken die louter uit verf bestaan. Schilderijen die hun betekenis ontlenen aan zichzelf, niet aan het beeld dat ze vertegenwoordigen. Kinderen kunnen heus wel een stukje muziek waarderen dat louter is gebaseerd op klanken, zonder een melodietje of liedje te hoeven zijn. Waarom dan ook niet af en toe een verhaal zonder verhaal. Gewoon, louter om de taal, zonder betekenis?
In de betere boekhandel toch nog een mooie aanschaf kunnen doen: een luisterboekenbox met Molloy, Malone dies, The unnameble. Op de doos die markante kop. Als het dan met het ‘schrijven als Beckett’ niet wil lukken, wat had ik dan graag zo’n uitgesproken literaire kop willen hebben!