Lesmateriaal

Lesmateriaal

Download het lesmateriaal en lees/leer meer over de boeken van Arend van Dam

banner_lesmateriaal_download_overal-en-ergens

Waaraan herken je een indiaan?
Hij woont in een tent.
Hij draagt veren op zijn hoofd.
Is dat wel zo?
Vroeger las ik graag over indianen.
Ik vroeg me vaak af: leven de indianen nog steeds zo? Of wonen ze nu in gewone huizen? Dragen ze nu gewone kleren?
Hoe zou het zijn om een indiaan te zijn?
Om die vragen te kunnen beantwoorden, ben ik naar Canada gegaan. Ik ben op bezoek geweest bij verschillende indianenstammen.
Eerst in het dorpje Ponoka. De indianen die daar wonen noemen zichzelf: Cree.
In mijn boek ‘Een nieuwe naam voor Volle Maan’ kom je alles te weten over het dansfeest in Ponoka.
‘Een indiaan zonder veren’ speelt zich af in het dorpje Stand-Off. Het ligt in een gebied van de Blackfoot (Zwartvoet).
In dit verhaal gaat een jongen op vakantie naar Canada. Hij leert er Patrick kennen, een jonge Zwartvoet. Net als Arnoud is hij op zoek naar echte indianen. Maar hij is er toch zelf één?

Wil je meer weten over Arnoud en Patrick?
Lees dan de twee extra hoofdstukken en de twee brieven die Arnoud aan zijn
opa schreef.

Hoofdstuk 18. De zweethut.

Bij het binnenrijden van Stand Off wordt Arnoud begroet door een vrolijke Patrick.
‘Waar bleef je nou? Ted heeft al de hele ochtend aan de hut gewerkt.’ Hij neemt Arnoud mee naar het veld waar drie dagen geleden de pow-wow plaatsvond.
‘Ha, die Arnoud,’ Shout komt met uitgestoken handen op hem toelopen. Glimlachend ondergaat Arnoud de vriendschappelijke begroeting.
‘Zijn jullie er klaar voor?’ informeert Shout.
‘Je moet me wel eerst precies vertellen wat er gaat gebeuren,’ zegt Arnoud.
Al pratend zijn ze op het midden van het veld gekomen waar een iglo-achtig bouwsel staat dat is gemaakt van takken en huiden. Naast de hut brandt een flink vuur dat geen andere bedoeling lijkt te hebben dan het verhitten van een aantal grote stenen.
‘Hier, neem eerst iets te drinken. Straks krijgen jullie niets meer,’ zegt Shout. Hij begint zich uit te kleden tot hij alleen zijn onderbroek nog aanheeft. Patrick en Arnoud volgen zijn voorbeeld. Als ze alledrie klaar zijn, houdt Shout een kleine flap van de tent voor hen open. Eén voor één kruipen ze op handen en voeten naar binnen.
In de zweethut is het aardedonker. Ook na een hele poos ziet Arnoud van de anderen niets meer dan vage silhouetten. In het midden van de hut heeft Shout de hete stenen opgestapeld. Hij strooit er eerst kruiden over. Dan begiet hij ze met water waardoor zich een verstikkende wolk verspreidt in de luchtdicht afgesloten ruimte. Arnoud hoest zijn longen uit zijn lijf. Het liefst zou hij de hut willen ontvluchten, maar hij spant zich tot het uiterste in om door te blijven ademen. Hijgend begint hij zich langzaam te ontspannen. Dan begint het zweten. Het lijkt of het vocht uit zijn poriën naar buiten spuit. Arnoud probeert aan iets nuttigs te denken. Wat zouden echte indianen zoal doen om de tijd in een zweethut te doden? Denken ze aan zichzelf? Aan vroeger? Aan de toekomst van hun volk? Hoe hij ook zijn best doet, het lukt Arnoud niet om orde te scheppen in de chaos in zijn hoofd. Hoe kan het ook anders, in deze ondraaglijke hitte. En of het niet al benauwd genoeg is, gooit Shout al maar nieuwe kruiden op de gloeiende stenen. Een leeg hoofd, dat zou Arnoud willen hebben. Een hoofd zonder vragen. Maar die heeft hij toch ook helemaal niet? Luisterend naar het ruisen van zijn eigen ademhaling, wordt het langzaam stil in zijn hoofd. Alleen het zacht knetteren van de kruiden op de hete stenen dringt nog tot hem door. En dat geluid begint steeds meer te lijken op het gorgelen van een snel stromend riviertje. In het rivierwater spartelt een grote vis. Het dier maakt vreemde luchtsprongen. Dan glijdt er plotseling een schaduw over het water. Een grote vogel glijdt spiedend door de lucht. Aan de rand van de rivier verschijnt het harige lijf van een beer. Hongerig kijkt de beer naar de vette zalm die voor hem opspringt en dan weer wegduikt. Af en toe slaat hij met een poot op het water in een poging de vis te verschalken. Maar die is hem steeds te snel af.
‘Had ik maar maar van die scherpe klauwen als de arend,’ zegt de beer omhoog kijkend.
Meteen klinkt er van boven de rotsen een stem.
‘Je krijgt wat je wilt,’ zegt de stem.
De beer kijkt naar zijn poten en ziet dat er een stel vlijmscherpe klauwen uitgroeien. ‘Mooi, nu kan ik de zalm te pakken krijgen.’
Maar voor hij die kans krijgt, komt de arend in een duikvlucht naar beneden en roept: ‘Dat is niet eerlijk. Nu is de beer met zijn scherpe tanden in het voordeel.’
‘Al goed,’ zegt de stem. En langzaam begint het mondje van de arend uit te groeien tot een vervaarlijk scherpe, kromme snavel.
‘En ik dan?’ murmelt de zalm. ‘Heb ik niet ook recht op tanden en klauwen om mij te verdedigen?’
Even is het stil. Dan zegt de stem: ‘Jou, zalm, schenk ik het vermogen om tegen de stroom op te zwemmen.’
De stem is nog niet uitgesproken of de arend en de beer proberen gelijktijdig toe te happen. Maar de zalm bolt zijn rug, neemt een aanloopje en springt met grote sprongen tegen de stroom op.
De arend en de beer hebben het nakijken.

Langzaam ontwaakt Arnoud uit zijn droom. Was het wel een droom? En die zacht gezongen woorden van een onverstaanbaar lied, waar komen die vandaan? Het kan niet anders of de zanger is Shout, hun begeleider in de zweethut. Sommige woorden van het lied klinken Arnoud bekend in de oren: Mokokit-ki-akamimat.
Als Shout zich kruipend verplaatst naar de opening en de flap openslaat, kijkt Arnoud in een zwart gat. Het is buiten net zo donker geworden als binnen.
‘Kom,’ zegt Shout. ‘Het is tijd voor een frisse duik.’
De jongens volgen Shout de donkere avond in. Uitgelaten rennen ze naar de rand van het dorp waar een ijskoud beekje blijkt te stromen. Ze gooien hun onderbroeken aan de kant en rennen gillend het water in. Als kleine kinderen beginnen ze elkaar te bespatten.
‘Jullie hebben het geweldig gedaan!’ roept Shout uit. ‘Straks moeten jullie me vertellen wat jullie hebben meegemaakt.
Arnoud neemt een duik en laat zich door het water omarmen. Hij voelt hoe de stroom hem meetrekt. Met sterke slagen begint hij tegen de stroom op te zwemmen.

 

Dromenvanger

Hoofdstuk 19. Het medicijnwiel

Als Arnoud het water uitklimt, ziet hij alleen Patrick die zich staat af te drogen met een grote handdoek. Hun kleren liggen op stapeltjes naast elkaar.
‘Shout is ons alvast vooruit gegaan naar het medicijnwiel,’ zegt Patrick, Arnoud een handdoek aanreikend.
In een paar tellen heeft Arnoud zich afgedroogd en aangekleed. Hij volgt Patrick naar een door struiken verborgen plek stroomopwaarts. Daar vinden ze Shout. Hij zit bij een cirkel van stenen.
‘Het is gek,’ begint Patrick. ‘Ik heb een avontuur meegemaakt met een jongen die niet goed wist wat hij wilde. Hij wilde meedoen met een danswedstrijd. Maar hij kon niet kiezen tussen de dans van de bizon en de dans van de wolf. Toen kreeg hij van zijn opa de kop van een wolf. Die wolf had zijn opa langgeleden zelf gedood. Met die wolvenkop danste de jongen de bizondans. Want vroeger vermomden de jagers zich als wolven om bizons te vangen. Alle mensen van het dorp kwamen naar de dansende jongen kijken.’
‘Heb je enig idee wie die jongen zou kunnen zijn?’ vraagt Shout.
Even is Patrick stil. Dan zegt hij aarzelend: ‘Denk je dat ík die jongen ben? Maar wie zijn dan de wolf en de bizon?’
Langzaam komt Shout overeind, pakt een fakkel en loopt een rondje om de cirkel van stenen. ‘Deze steen, hier in het midden van het wiel, dat is de Great Spirit, de Grote Geest. De zeven stenen daar omheen vertegenwoordigen de Wereld, de Zon, de Maan, de Dondervogel, de Schildpad, de Kikker en de Vlinder. Hier, op de buitenste ring, ligt de steen die het Noorden aanwijst. Dat is de kant waar de Wind vandaan komt. We noemen deze steen de Bizon. Precies daartegenover, in het Zuiden, ligt de steen die we de Wolf noemen. De Wolf is slim. Hij is een echte overlever. De Bizon is een bron van wijsheid. Generaties lang was het de Bizon die ons volk in staat stelde om te overleven. En wat er ook gebeurde, de Bizon is nog steeds niet uitgestorven. Ook de Bizon in jou is nog springlevend.’
Als Shout is uitgesproken, loopt hij naar Arnoud, steekt de fakkel naast hem in de grond en vraagt: ‘Wat heb jij meegemaakt in de zweethut? Kwam er in jouw gedachten misschien een beer of een arend voor?’
‘Allebei,’ zegt Arnoud. En hij vertelt zijn verhaal. ‘Bij mij kwamen er geen mensen in voor,’ besluit hij. ‘Dus ik weet niet wie ik ben.’
Opnieuw staat Shout en wijst een voor een de stenen in het wiel aan. ‘De Arend is het Oosten, de Beer het Westen. Arnoud, je zou graag zo hoog willen vliegen als de Arend. Je zou alles kunnen zien. Je weet alles van iedereen. Maar je bent niet alleen een toeschouwer, de Arend kan ook oplossingen bedenken voor de problemen van anderen. En de Beer? De Beer is het zachtmoedigste dier dat er is. Eigenlijk is hij meer verlegen dan doortastend. Hij gebruikt zijn kracht alleen wanneer het nodig is. Hij houdt een lange winterslaap waarin hij alle tijd heeft om rustig na te denken over wat hem te doen staat.’ Maar toch geloof ik dat jij geen van beiden bent, Arnoud. Volgens mij lijk je het meest op de Zalm.’
Met de fakkel wijst Shout naar een kleine flonkerende steen in één van de spaken van het wiel. ‘De Zalm leert ons wat vertrouwen is. Hij weet wat hij wil. Maar wat nog belangrijker is: hij kan tegen de stroom opzwemmen. Is dat niet één van de mooiste eigenschappen die een mens in deze tijd kan hebben?’
Ademloos heeft Arnoud geluisterd naar Shouts uitleg. Pas als de fakkels één voor één zijn uitgegaan, durft hij het woord tot de grote man naast hem te richten: ‘Shout, hoe weet je dat allemaal?’
‘Omdat ik een medicijnman ben, Arnoud. Mijn vader, mijn grootvader en mijn overgrootvader waren allemaal medicijnmannen van de Zwartvoet. Ik probeer die kennis zo goed mogelijk door te geven. Volgens mij schuilt er een indiaan in iedereen. Het is maar of je er voor openstaat. Kom jongens, het is bedtijd.’ Shout pakt de jongens bij de arm en brengt hen terug naar de zweethut waar ze een droomloze nacht doorbrengen naast de nog nagloeiende stenen.

 

medicijnwiel

Indiaan

Brief 1

 

Lieve opa,

Denk je dat indianen ook indiaantje spelen?
Ik denk het niet.
Maar wat speelt een indiaan dan?
Speelt hij Portugeesje?
‘En toen was ik Columbus, en toen ging ik dit land inpikken.’
‘En ik dan?’
‘Jij bent een indiaan. Jij moet spelen dat je mijn slaaf bent.’
Een indiaan hoort bij een stam.
Of noem je dat een volk?
Indianen zijn roodhuiden.
Dat lees je altijd in stripverhalen.
Dan roepen de blanken: ‘Kijk uit, daar komen de roodhuiden!’
Hoor ik bij het blanke ras?
En horen de roodhuiden bij een indianenras?
Wat spelen kinderen in andere landen?
‘En toen was ik de terrorist.’
‘En toen was ik de straaljagerpiloot die jou ging bombarderen.’
Ze zeggen vaak: ‘Oorlog is geen kinderspel.’
Maar jongens spelen graag oorlogje.
Ik ook, maar ik wil nooit de vijand zijn.
Zou Patrick, de jongen uit Stand Off weten welke rol zijn volk speelt in stripverhalen en televisieseries?
Ken je Winnetou? Hij is een indiaan. Iemand heeft heel veel boeken over hem geschreven. Maar gek genoeg blijkt hij door de schrijver te zijn verzonnen. Schrijvers moeten eerlijk zijn. Als ik lees wil ik weten of het klopt, of niet. Een schrijver mag schrijven wat hij wil, maar hij moet het wel goed uitleggen. En eigenlijk moet hij zelf hebben meegemaakt wat er in zijn verhalen gebeurt.
Wat vind jij?

Liefs Arnoud

Brief 2

 

Lieve opa,
Sorry dat ik nog niet eerder heb geschreven. Als het een beetje tegen zit, zijn wij nog eerder thuis dan dat deze brief bij u aankomt.
We hebben zoveel meegemaakt! Het zal wel moeilijk worden om afscheid te nemen. Ik heb een vriend. Zijn naam is Patrick Brave Rock. Hij is een Zwartvoet. Eigenlijk ben ik wel een beetje jaloers op hem. Ik zou best een echte indiaan willen zijn. Patrick vindt dat maar raar. Hij vindt dat ik een betere indiaan ben dan hijzelf. Dat kan natuurlijk niet. Hoewel… eigenlijk heeft iedereen een indiaan in zijn hoofd. Niet zo een die vroeger op jacht ging, die oorlog voerde met vijandelijke stammen, maar een die rondreist en van de natuur geniet, die wijs is en dapper.
Weet je (nu ga ik al net zo praten als Patrick), eerst had ik nogal een hekel aan mijn eigen neef. Maar nu blijkt zelfs hij een beetje in een indiaan veranderd te zijn.
Vandaag heb ik met Patrick paard gereden. En, o ja, de chief van de stam gaat ervoor zorgen dat Patrick geld krijgt om in de Rocky Mountains te leren raften. Want dat is wat hij graag wil. Hij wil een gids worden, net als Shout (Wie dat is vertel ik later wel.)
Lori hebben we ook weer gezien. Dat is een meisje dat we in de bergen hebben ontmoet. Ze kwam met haar ouders naar Stand Off vanwege de powwow. Maar die was al lang afgelopen. Nu heeft de chief ons beloofd dat hij morgen speciaal voor ons een zweethut-ceremonie zal organiseren.
Ik denk dat Patrick een oogje heeft op Lori. Het zou me niet verbazen als het andersom ook zo is. Patrick heeft trouwens een leuke zus, Maureen, die net zo oud is als ik. Ze heeft de Chickendance gewonnen. Van het geld dat ze ermee verdiende (100 dollar) kocht ze kralenkettingen en voor mij twee veren.
Weet je, ik heb heel lang tegen mama lopen zeuren dat ik in Canada wil blijven. Dit is echt het mooiste land ter wereld. Ik voel me hier vrij. Je kunt gaan en staan waar je wilt. Maar nu we bijna naar huis gaan, vind ik het toch niet zo erg meer. Ik ben natuurlijk heel blij om u weer te zien. En ik ben nu eenmaal geen echte Zwartvoet. De mensen in ons dorp, jij en ik, dat is de stam waar ik bij hoor. Natuurlijk horen ook mijn oom en tante erbij. Emma en Christel leren me kunstjes op de trampoline: Crack-the-egg en flip-the-pancake. Tante Joke probeer ik duidelijk te maken dat ze niet bang hoeft te zijn voor de Blackfoot. Ze hebben de strijdbijl definitief begraven.
Je krijgt van iedereen de hartelijke groeten. En ook van Patrick. Hij is een echte indiaan, ook al draagt hij geen veren.
Mokokit-ki-akamimat.

Arnoud

 

een nieuwe naam voor vollemaanHet is zomer 2000.

Mijn vrouw, mijn kinderen en ik logeren bij een boerenfamilie in de buurt van Lacombe. Dit stadje ligt tussen Edmonton en Calgary in Canada. Bijna al het land – tot aan de Rocky Mountains – wordt bewoond door boeren. Veel van die boeren komen uit Nederland. Toch zijn er ook nog stukken prairie waar niemand woont. Bijna niemand, want hier en daar is een klein indianendorpje.

 

 

 

lake
tipisvollemaan
Ponoka is zo’n dorp. Op een dag rijden we dit dorp binnen.
‘Ik zie geen enkele indiaan,’ zegt mijn zoon Simon.
Ik wijs naar een paar kinderen in de verte. ‘Misschien zijn die jongens die daar aan het voetballen zijn…’
‘Ze hebben een gewone spijkerbroek aan, en sportschoenen,’ zegt mijn dochter Elisa.
‘Of misschien die man daar, die daar in zijn rolstoel op de veranda zit…’
Mijn kinderen schudden het hoofd.
Dan zie ik op een pleintje tussen de school en het dorpshuis een paar indianententen-in-opbouw.
Ik ga er meteen op af.
Ik vraag om uitleg.
‘Morgen wordt hier een powwow gehouden, ‘ vertelt een van de bouwers.
‘Dat is een dansfeest,’ legt een ander uit. Het is de jaarlijkse powwow van Ponoka. Iedereen is welkom.’De volgende dag rijden we opnieuw naar Ponoka.
Overal staan bussen en campers.
En uit al die bussen en campers komen indianen, in indianenkleren.
De hele dag wordt er gedanst.
Een groep jongens van een jaar of 10 danst de chickendance.
Na afloop spreek ik een van hen.
Ik vraag: ‘Mag ik een foto van je maken?’
Ik vraag: ‘Hoe kom je aan die kleren?’
Ik vraag: ‘Hoe kom je aan die wolvenkop?’
Maar ik vergeet te vragen: ‘Hoe heet je? Hoe oud ben je? Waar woon je?’

Terug in Nederland schrijf ik over de jongen van de foto een boek.
Ik noem de jongen Tom. Tom Volle Maan.
Het verhaal gaat over een jongen die de chickendance danst.
Hij wint de tweede prijs.
Jammer dat ik niet weet hoe de jongen van de foto in het echt weet.
En waar hij woont.
Dan zou ik het boek naar hem kunnen sturen.
Misschien ga ik nog eens terug naar Canada.
Dan neem ik het boek en de foto mee.

OPEL BLITZ

Jarig in oorlogstijd

Op 9 maart 1943 werd mijn vader 19 jaar. Hier staat hij voor de vrachtwagen waarmee hij door Duitsland reed.
Hij was één van de 500.000 mannen en vrouwen die onder dwang in Duitsland moest werken. Mijn vader is nu 85 jaar. Hij is nog kwiek en fit. Maar hoeveel tijd heb ik nog om samen met hem door Duitsland te rijden en te vragen: ‘Zeg pa, wat deed jij eigenlijk toen het oorlog was? Waarom liet je je dwingen om in Duitsland te gaan werken?’
Daarom dit boek. Daarom deze poging om het verhaal van mijn vader en van al die andere mannen en vrouwen te vertellen.

 

 

‘Zeg, opa,’ vroeg Jori. ‘Toen het oorlog was, namen de Duitsers toch alle fietsen mee? Ook die van jou?’

‘Omdat ik knecht was bij mijn vader, mocht ik mijn fiets houden,’ antwoordt opa.

‘Wat had jij een geluk,’ zegt Jori.

‘Nou, eigenlijk niet,’ vertelt opa. ‘Want op een dag kwam ik thuis en toen had mijn broer mijn fiets verkocht.’

 

 

 

De oorlog van mijn neef Jori

 

Ontsnapt in oorlogstijd

 Mijn vader Albert staat hier voor de Opelfabriek in Rüsselsheim. Hij vertelt over de manier waarop hij gedwongen werd om met zijn Opel Blitz-vrachtwagen de poort uit te rijden terwijl de Amerikanen met tanks op de fabriek schoten.